fokkerijorganisatie

FGHS

Groot Heideschaap

  • Vereniging FGHS

    • Fokkerijorganisatie

    • Groot Heideschaap

    • Rasbeschrijving

    • Fokplan

    • Bloedlijnen

    • Contact

  • Nieuws

  • Stappen maken

    • Eén stap terug

    • Twee stappen vooruit

  • Inzet

    • Inzet landschapbeheer

    • Goede smaak

  • Kuddes

    • Fortboerderij Dijkzicht

    • Westlandse Schaapskudde

    • Landgoed Herinckhave

    • Schaapskudde De Belhamel

    • Schapengrazerij Bornerbroek

    • Schaapskudde Buinerveen

    • Natuurbegrazing Bannink

    • Scheperij Salland

    • Frank van der Zwaag

Schaap NL

Clason & Minkema noteren in het boek Het schaap in Nederland (1978) dat “Het Drentse heideschaap ‘moderne type’ is ontstaan door het inkruisen van Schoonebekers. Volgens Numan (1848) kwamen de witten het meest voor. Daarnaast kwamen ook nog bonte dieren voor en dieren met een bles of een ring rond  de ogen. Tegen de Duitse grens deed vermenging met Munsterse en Bentheimer schapen een type ontstaan, dat soms met Schonebekers werd aangeduid, maar ook wel met Munikken (naar het Bisdom Münster). Tegen de Overijsselse kant werden de kruisingsprodukten, die mede door het gebruiken van het Veluws heideschaap ontstonden, Brikken genoemd”.

Het schaap dat in het gebied van Drenthe, Overijssel en Bentheim voorkwam was aldus Clason & Minkema het resultaat van veelvuldige uitwisseling en alles behalve zuiver zoals tegenwoordig wordt veronderstelt. In de tijdgeest..
Stamboeken stonden uitwisseling niet in de weg en de dierhouders waren altijd op zoek naar een sterk en economisch schaap dat zich wist te handhaven onder beperkende omstandigheden.
De Schoonebeker  komt voor in dezelfde kleurvarianten als de Drent. Daarnaast  zijn  er,  waarschijnlijk  door  invloed  van  de Bentheimer,  exemplaren   met  zwarte schilden om de ogen, zich uitstrekkend  over de wangen. Het is op het moment  een van de zeldzaamste schapenrassen in Nederland. De mooiste kudde is in het bezit van de gemeente  Westerbork, ca. 120 behoorlijk  homogene exemplaren.  Er is vrij veel uitwisseling  met  het Drentse  heideschaap  (geweest).  Een geprononceerde ramsneus bij Drentse  heideschapen zou het gevolg  zijn van die vermenging. De kudde van Exloo  vertoont o.a. sterke Schoonebeker  invloed.

Het Veluws, Gelders, Zand- of Groot heideschaap
Het  best bekend  is dit schaap onder  de naam  van Veluws  heideschaap. Het  is groter  dan het Drentse  heideschaap. De kop is kaal tot achter de oren, heeft een hoog voorhoofd en gebogen neus: ramsneus. Typerend is, dat de beharing op de kop een zijdeglans vertoont. Bij de rammen is vaak een beginsel van horens aanwezig, de ooien  zijn hoornloos.  De dieren  hebben  lange, met  kort  haar · bezette,  poten  en een ruigbehaarde staart,  die evenals bij andere  heideschapen lang is en over de hakken  rijkt. De kleur is wit, behalve de kop waar zwarte  ‘blaren’, dat wil zeggen vlekken  rond de ogen,  voorkomen. De  wol is grof, maar van betere kwaliteit dan die van het Drentse heideschaap. Er worden  één tot twee lammeren  per voorjaar geboren.

Het Bentheimer schaap
De Bentheimer zou sterk beïnvloed zijn door uit Drente en de Veluwe geïmporteerd materiaal, terwijl anderzijds de Schoonebeker gezien wordt als een kruisingsprodukt tussen het Drentse heideschaap en de Bentheimer. De Bentheimer is een groot,  hoogbenig  schaap, met een lange rug en doet sterk denken aan de Schoonebeker  en het Veluws heideschaap. De kop is smal en lang, met een zwarte  tekening om de ogen, zowel rammen als ooien zijn ongehoornd. De rammen hebben een behoorlijke, soms zelfs sterk ontwikkelde ramsneus. De oren zijn groot en lang en aan de top  soms zwart.  De poten zijn onbewold. De buik was aanvankelijk  onbewold, maar later werden  ze op bewalde buik gefokt.  Goede .schapen leveren  3-4,5 kg wol, soms zelfs 6 kg. De ooien  wegen  50-60 kg, de rammen wegen 75-80 kg.

Ooien  werden  van september  tot oktober  op anderhalf-jarige leeftijd gedekt.  De lammertijd valt eind februari  tot  midden  maart.  Er  worden  30-60% tweelingen  geboren.  Van de twee­lingen werd één lam aan kleine boeren of arbeiders overgedaan  als flesselam. Als een ooi moest lammeren, ging de kudde gewoon door, de herder had een zak bij zich waarin de pasgeboren lammeren werden gedaan. Na twee weken gingen de lammeren met de kudde mee. De Bentheimer heeft een groot uithoudingsvermogen. Dit was van groot belang voor kudde­ beweiding  over grote trajecten door heide en schrale grasvlakten. Een lonende kudde telde 200-300 stuks, waarvan ééntiende van de herder zelf was. Deze dieren moesten in de winter door de boeren gevoed worden. In 1934 is men in Bentheim met de registratie van dit ras begonnen. Het wordt  aangetroffen in de Kreis Bentheim en Lingen – Emsland. De ontwikkeling van de fokkerij van dit ras werd sterk beïnvloed  door het afzetgebied in Nederland, dat na 1900 ontstond. De  Nederlanders verhandelden de dieren door naar  België. Zij stelden daarbij wel eisen aan het type, hetgeen een reden voor de Duitsers was om Nederlands fokmateriaal te importeren. Bovendien waren de landbouwmethoden in Duitsland der mate verbeterd, dat er meer wintervoedsel aanwezig was, zodat een heideschaap dat iets meer eisen stelde, gehouden kon worden. De economische waarde van de Bentheimer bestaat uit de wolopbrengst en de slachtwaarde. Het vlees is fijndradig en smaakt goed.

← CGB --- 1978 Inventarisatie SZH →